Gedicht van 19 juli 2017

Aangepast aan het thema ‘Gregoriaans’ van vandaag leest Greetje Loos een stukje lyriek voor van Alcuinus van York (ca. 735-804), voornaamste raadsman van Karel de Grote in de Palts van Aken en ook lekenabt van de Maastrichtse Servaasabdij. Na 796 trok hij zich terug in zijn abdij in Tours.

 

O mea cella (Alcuinus van York)

 

O lieve kloostercel, die mij zo’n dierbare woonstee geweest is,

Moge ‘t je goed gaan, mijn cel / tot aan de jongste dag,

altijd, als nu, omsloten door bomen met klinkende takken

twijgen, beladen met loof / bloemrijk in ieder seizoen.

Laten je weiden altijd in bloei staan, zwaar van de kruiden

die door de hand van de arts / heilbrengend worden geplukt.

Laten rivieren je omkransen met bloeiend wuivende oevers

waar de visser zijn net / welgemoed uit heeft gegooid.

Laat het altijd naar appels ruiken binnen je tuinmuur,

waar zich het wit met het rood / lelies met roosjes vermengt.

Mogen de vogels rondom hun ochtenddienst blijven zingen,

en met kwetterende bek / loven de Heer die hen schiep.

Dikwijls klonk binnen je ruimte de voedende stem van de meester,

mond, aan de wijsheid gewijd / lerend wat boeken omvat.

Binnen je ruimte klonk ook op gezette tijden de lofzang

die de menslijke stem / bracht aan haar machtige Heer.

Ach, opeens, lieve cel, verstikken tranen mijn woorden,

klagend beween ik het lot / dat je onverhoeds overvalt.

Eensklaps blijf je verstoken van verzen makende dichters,

vreemd is de hand waarnaar jij / aanstonds zal worden gezet.

Jou zal Horatius niet, noch ook Homerus bewonen,

nooit roept een jongensstem hier / ooit de muzen meer aan.

Hoe onverwacht pleegt verganklijke schoonheid toch te verkeren,

wijzigen doet zich elk ding / volgens zijn vaste patroon.

Niets is er blijvend, al het geschapene groeit naar verandring:

steeds weer verduistert de nacht / ‘t heilige licht van de dag.

Plotsling ontluistert de ijzige winter de lieflijke bloemen,

geselt de rustige zee / hult haar in droeviger grauw.

Over de velden waar we als jongens het hert achtervolgden,

Schuiflen we nu bejaard / steunend op onze stok.

Wat doet ons, stumperds, toch steeds de vluchtige wereld beminnen?

Laat ons tot Christus gaan: / Eeuwigheid wijzigt zich niet …

Enable Javascript