Gedichten van Maarten van den Berg
Gedicht op de oude cokesfabriek bij het binnenrijden van Maastricht:
DE KOLENSTOKER HOEST
ZIJN BLAREN STAREN VASTGEBRAND IN HET FABRIEKSBETON
HET HEEFT JARENLANG ROET GEREGEND IN DE STAD
NU FLUITEN DE VOGELS IN DE FRONTEN FLUWEEL
EN LUIERT STEENKOOL SLAAPDRONKEN ONDER DE STRATEN
en op het Vrijthof de tekst op het regenboog zebrapad:
“Omarm me in de okergele adem van dit mergelland.”
“Werm miech in de aokergele asem vaan dit Melgerland”
(ook in het Nederlands, Maastrichts, Engels, Chinees, Russisch en Arabisch)
En stap in zijn taxi en rij met hem Maastricht binnen:
BLOEDBAND
EVEN ACHTER DE KRUISBERG
LIG JE LANGUIT IN HET DAL.
JE FIERE BORST ZUCHT ZWAK
MOE VAN MERGELWINNING ZIJN BLOKBREKERS VERTROKKEN.
WELVINGEN ROND HET BEKKEN ZWETEN
STENEN LABYRINTEN ALS VAALRODE ZWELLINGEN
JE MOEDERTAAL VERSCHAALT
DE RIMPELHUID VERDROOGT TOT PERKAMENT
MAAR JE OUDE HART, JE OUDE HART KLOPT FERM.
DE KRANSSLAGADER VLOEIT ONBERISPELIJK
DOOR EEN MAAGSTREEK VOL PLATANEN
PLEINEN INHALEREN DIEP EN ADEMEN JE ZIEL
KINDERKOPJES WIJZEN NAAR DRINKKAMERS
WAAR DORST EN LUST ELKAAR VERDRINGEN
HET GONZEN DRIJFT MIJ NAAR JE OUDE HART
WAAR IK HET VUUR ZIE BRANDEN OP DE MARKT.
En dan bij de taxistandplaats op de Markt
In de stoepband is de eerste regel van het volgende gedicht door hem gebeiteld:
WIJ ZIJN DE RUITERS VAN DE STAD.
Ruiters van de stad 2006
wij zijn gewetenloze ruiters
wij roken rauwe diesellucht
wij drinken steenkoolzwarte koffie
wij zijn de ruiters van de stad.
als de avond paarsblauw aanloopt
gromt ons bloed vol ongeduld.
leun ik samen met mijn makkers
losse gordels, nachttoeslag
bedrieglijk lui over het rendier
wachtend op naïeve prooi.
als jachtige uilen bespieden wij klandizie
met losgeknoopte bloezen slaan wij toe
wij slepen hoeren in het zadel
eten friet en zijn nooit moe.
mijn donderpaard trekt rubber sporen
verscheurt het doorgedronken volk..
want wij zijn ruiters
wij roken rauwe diesellucht
wij drinken steenkoolzwarte koffie
wij mennen het geweten van de stad.