Gedicht van 15 mei (Winy)

De eeuwige stad

(Rudy Kousbroek 1929 – 2010)

 

Er was eens een vader met drie zonen

Twee nette en een ongewone

Die deed nooit iets zoals het hoort

Droeg nooit een pak met das en boord

Zat overal bij voor spek en bonen

Hij wilde bij de poezen wonen.

 

Nu hield hij veel van poezen, maar

Het poezenland, hoe kom je daar?

Hij vroeg het aan de bijen

Die zeiden: in Turkije

Hij vroeg het aan de paarden

Die zeiden: vlakbij Naarden

Hij vroeg het aan ‘t konijn

Die zei: Alphen aan de Rijn

Hij vroeg het aan de witte muis

Die zei: niet ver van Nieuwersluis

Hij vroeg het aan de hond

Die zei: in ‘t bisdom Roermond

Hij vroeg het aan de hommel

Die zie: ten zuiden van Zaltbommel

Hij vroeg het aan het wrattenzwijn

Die zei: ‘t moet ergens in Duitsland zijn

Hij vroeg het aan de vroedmeesterpad

En dit dier zie: Leliestad.

 

Maar wie de derde zoon ook ried

Het poezenland, dat vond hij niet.

 

Hij raakte mager en vervuild

En heeft, vrees ik, ook veel gehuild.

Ten einde raad vroeg hij aan een koe:

Waar gaat deze weg naar toe??

De koe zei: alle wegen gaan naar Rome

Dat is iets, dat ik heb vernomen.

De zoon zie toen: DAT IS HET DUS DAT !

Rome is de poezenstad.

 

Zodoende liep hij blij van zin,

In Rome het Colosseum in.

Daar lagen in de zon te soezen

Meer dan honderdduizend poezen.

De derde zoon riep: lieve beesten

Dit is het einde van mijn queeste

Hier helen pijnloos al mijn wonden

Hier heb ik het geluk gevonden.

Hij kreeg toen honderduizend kopjes

En was voor eeuwig in zijn nopjes.

 

Uit: De Nederlandse kinder poëzie in 1000 en enige gedichten, verzameld door Gerrit Komrij.

Enable Javascript