De aap
Een aap,
Schoon kleiner dan een schaap,
Is echter een veel verstandiger knaap
En zou zich niet zo gemakkelijk laten scheren,
Als een schaap doet, in zijn wollen kleren.
Een aap is zeer amusant,
Vooral in zijn geboorteland,
En heeft in zijn jeugd veel grappiger manieren
Dan de meeste jongelui onder de dieren.
Het klimmen en klautren doet hij net zo vlug als een kat
En hij rijdt te paard op een hond,
als iemand die er les in heeft gehad.
Van amandelen houdt hij veel en van noten,
En wat een ander met zijn handen zou doen,
doet hij met zijn poten.
Daar is altijd een groot dispuut geweest
Of een aap een mens is of een beest;
En dat verwondert ons ook niet,
Daar men zoveel apen onder de mensen ziet.
De schoolmeester (Gerrit van de Linde) (1808-1858)
Het Huwelijk
Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard
en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.
Willem Elsschot (1882-1960)