Maas
Rivier van mergel, Maas, je stromen zingen
aan de oevers van een stad die vonken vuurt,
waar fonkellichten uit de huizen springen
en pleinen drijven op muziek die duurt.
Hier dansen gevels, kan een straat omringen,
glimt elke steen van wat het sterk ommuurt;
hier luiden klokken met herinneringen
groots als de Helpoort in de hemel gluurt.
St. Amor, Vrijthof, hoge, lage stemmen
voorbij de Momus en de Vogel Struys,
echo’s verzuchtend tegen ’t Spaanse Huis:
wanneer, wanneer zal ‘t vasten zo beklemmen
dat slierten zwierend in het bronzend groen
een masker maken en de boete doen?
PIET-HEIN HOUBEN