“HET IS UIT HET LEVEN GEGREPEN, HET IS UIT MIJN LEVEN EEN GREEP”
(Vrij naar Farce Majeure jaren 1970)
JUNI 1930 werd ik geboren in de bloemenbuurt in Den Haag. Ik was en ben nog steeds een Zondagskind.
1930…..
Het was een roerige tijd, vergelijkbaar met de jaren van nu. De opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland was een zorgelijke ontwikkeling. Bovendien zat de wereld in een diepe economische depressie, gevolg van o.a. de beurskrach in New York in 1929. Een en ander zal zeker het besluit hebben beïnvloed van mijn ouders om te vertrekken naar het ver gelegen Nederlands-Indië. Mijn ouders, toen dertigers, hadden elkaar leren kennen in Eindhoven, hun woonplaats. Na hun huwelijk verhuisden ze naar Den Haag waar mijn vader, leraar Nederlands, les gaf aan de jezuïetenschool in Katwijk. Mijn moeder had gewerkt als secretaresse bij een sigarenfabrikant in Eindhoven. Nog geen jaar oud maakte ik met mijn ouders en twee oudere broertjes de bootreis naar Java, Soerabaja, hoofdstad van West-Java. Van mijn hele vroege jeugd kan ik me niet veel herinneren. Op foto’s lijk ik meestal gelukkig en vrolijk. Er werd een tweeling geboren en in 1934 verhuisden we naar Bandoeng, een stad hoog gelegen tussen de bergen en werkende vulkanen met een heerlijk klimaat. In 1936 kwam er nog een zusje bij. In Bandoeng werd ik me ervan bewust hoe bevoorrecht wij waren, wij kinderen van welvarende, lieve ouders. Tot mijn 12e jaar leefde ik onbezorgd, genietend van de ons omringende weelderige natuur, het liefdevolle familieleven. Ik zat bij de zusters Ursulinen op de meisjesschool en was daar wel minder op mijn plaats, zodat mijn vader me in de laatste klas overplaatste naar een gemengde openbare lagere school bij ons in de buurt. Wat een verademing! Ik genoot van de vrije sfeer, van de aandacht voor muziek, toneel en de onconventionele juffen en meesters.
En toen….1941: december
Pearl Harbor werd gebombardeerd en bezet door de Japanners, die zich solidair verklaarden met Duitsland en Italië in de oorlog met de geallieerden. Als een vloedgolf overweldigden ze de hele oostkust van China t/m het toenmalige Indochina en Burma. En rukten op naar Nederlands-Indië. In no-time hadden ze het Nederlands-Indische leger verslagen en bezetten de hele Archipel t/m het kleinste eiland. Het was maart 1942 toen Ned. Indië capituleerde. Mijn oorlogservaringen berusten voornamelijk op herinneringen aan gebeurtenissen, die 80 jaren geleden mijn leven toen bepaalden. Uiteraard zijn dit herinneringen van een 12 tot 16-jarige in een interneringskamp en daarna gedurende de Bersiap-tijd ( de strijd om de onafhankelijkheid van Indonesië). Tot ik op mijn 18e jaar in bezit van mijn eindexamen HBS naar
Nederland reisde. Herinneringen zijn altijd gekleurd vanuit een bepaald perspectief en onbetrouwbaar als feitelijke weergave van de geschiedenis.
Ik geloof dat we maar twee keer met onze school in een schuilkelder hebben gezeten met een gummetje tussen de tanden tegen eventuele schokken en een vergiet op het hoofd ter bescherming toen vijandelijke vliegtuigen over Bandoeng vlogen. Binnen enkele maanden volgde de capitulatie van Nederlands-Indië. Voortvarend namen de Jappen de overname op zich. Blanke Europeanen werden geïnterneerd op Duitsers na. Ook vele Indo’s (gemengd ras) werden opgepakt en in bewaakte kampen van hun vrijheid beroofd, mannen gescheiden van vrouw en kinderen. Die werden weer in andere kampen ondergebracht. Al eerder werden ook alle Europese onderwijsinstellingen verboden.
Ik herinner me het moment dat mijn vader werd opgepakt nog levendig. Hij had bericht gekregen zich klaar te houden voor het moment dat hij zou worden opgehaald. Tegen de avond kwam een vrachtwagen voor het huis en vader moest achter in de bak opstappen bij andere mannen. En zo vertrokken ze. Eerst naar een opvoedingsgesticht, waar we hem nog een keer mochten opzoeken aan het prikkeldraad om het terrein rond de gevangenis. Na een korte periode werden de mannen getransporteerd, waarnaartoe wisten we niet, voor hoe lang wisten we niet. Het was hartverscheurend. We hebben jaren niet geweten waar vader gevangen zat en ook niet of hij nog leefde. Tot via het Rode Kruis in 1945 een levensbericht van hem ons bereikte, godzijdank!
Wij bleven ontredderd achter: moeder en haar zes kinderen.
Een paar maanden later, oktober 1942, kregen we aangezegd te moeten verhuizen naar een ontruimde wijk in Bandoeng, Tjihapit, waarvan de grens werd aangegeven door een omheining van prikkeldraad en gedek (een gevlochten bamboe-schutting). Het ons toegewezen huisje was zo klein, dat we maar een deel van onze huisraad erin kwijt konden en de rest moesten achterlaten, zoals o.a. de piano en meubels.
Iedereen kreeg een aluminium-plaatje met een nummer om te dragen. Ik had 12345, ik zag het als geluksnummer.
Was het kamp de eerste drie maanden nog vrij toegankelijk en konden we in de stad en op de markt onze dagelijkse boodschappen doen, al spoedig ging de poort dicht en mochten we er niet in of uit zonder speciale permissie. Wij, kinderen, trokken ons daar niet veel van aan en via een riool, dat achter de huizen in en buiten het kamp door liep, slopen we naar buiten, onder de straat door naar vrienden .Maar al spoedig was het niet meer veilig, doordat je als blanke opviel en jezelf daarmee verdacht maakte met alle nare gevolgen van dien. Het leven in het kamp vergde toch een hele aanpassing: gemis van onze vader, van vrienden, de beperkte ruimte, het gemis van de school (onderwijs was verboden in Tjihapit), het gemis van de hulp van onze vertrouwde “bedienden”, het gevoel gevangen te zitten in het kamp. Kortom, het hele leven was plots anders dan anders. Iedere afleiding van deze veranderingen was welkom. Zo herinner ik me het volgende: Corry Vonk, de vrouw van Wim Kan, bekende cabaretiers op tournee op Java, zat ook in kamp. Samen met een balletdanseres, Puck, gaf zij een cabaretvoorstelling in een nonnenklooster in het kamp. Als slotnummer zongen we in plaats van het verboden Wilhelmus wie “Neerlands
bloed door d’aderen vloeit”. Er zaten namelijk ook Jappen in de zaal. Nooit heb ik me meer “vaderlandslievend” gevoeld……
Al gauw zochten we naar invulling van de tijd. Mijn moeder werd assistent straathoofd, mijn twee oudste broers begonnen een fietsen reparatie zaak achter in het tuintje. Ze maakten furore met de uitvinding van een “velo”, een rijtuig gemaakt van een paar houten balken een stuur, vier wielen en trappedalen net als in een auto voor 2 man en zitruimte achter de bestuurders. We hadden zelfs een liedje: “in een velo kan je rijden, met z’n drieën met z’n vieren, met z’n beiden, je zit erin, je trapt maar door, en dat is nu een velo”. Tot zorg van mijn moeder bracht Eugene met zijn velo veel meisjes het hoofd op hol. Hij was toen 16 jaar. Mientje uit de straat was zijn favoriete.
Van de Japanse bewakers hadden we weinig last. Zo nu en dan liep er wel eens een door onze straat en wilde een keer bij ons naar binnen. Maar mijn moeder was bang omdat ze contrabande in huis had in de vorm van een leeg koekblik van Verkade met daarin omgekeerd een
strijkijzer naast haar bed om daar ’s morgens een kop koffie op te maken. Met groot misbaar maakte ze de Jap duidelijk dat het jongste kind daar lag met een besmettelijke ziekte, waarvan ze wist dat de jappen daar als de dood voor waren. Het werkte wel ! Maar misschien heeft ze toen wel de goden uitgedaagd want we kregen allemaal, de een na de ander kinkhoest. Niet gevaccineerd er tegen, was het een langdurige, ernstige aandoening. Gelukkig waren we toen nog in een redelijke conditie.
Een nieuwe caesuur in ons gezin was de oproep voor mijn oudste broer zich te melden voor transport naar een jongens kamp. Alle 14-jarigen en ouder. Eigenlijk was Eugene daar niet zo rouwig om en mijn moeder ook niet zo. Ik was nog te onnozel om dat te begrijpen. Later is mijn 2e broer op 14-jarige leeftijd ook opgeroepen en moeten gaan en daar was binnen ons gezin meer emotie om. Ik herinner me zijn vertrek heel goed. Ook weer op een vrachtwagen. Hij leek zo kwetsbaar en was dat ook. In het jongenskamp is hij ernstig ziek geworden, hoorden wij na het kamp en is hij gered kunnen worden door mijn vader, die in het naastgelegen kamp zat. Dysenterie, een ziekte die wij allemaal meermalen hebben gehad, veroorzaakt door de slechte hygiëne en bedorven voedsel.
Als ik het moet geloven was ik klein maar stevig, sterk, zodat ik mocht werken bij de sjouw ploeg, die de huizen die verlaten werden doordat regelmatig mensen op transport naar andere kampen werden gezet moest leeg halen en onderbrengen in andere huizen na selectie: boeken bij boeken, bedden bij bedden, stoelen bij stoelen enz. enz. De bedoeling van de Jappen bleek dat de bezittingen bewaard zouden blijven voor de eigenaren. Zo hebben wij later de boeken en koffers van mijn vader weer terug gevonden, maar verder niets. Ik heb door mijn sjouw-baantje de kans gekregen veel boeken te kunnen ”tjoepen” en te lezen, zoals Joop ter Heul en andere bakvis boeken. Ik zag het als een lening, want bij transport moesten we alles achterlaten, wat we niet konden dragen. Ook vond ik een grote pandabeer knuffel, waar mijn moeder verboden geld in naaide. Die werd natuurlijk meegenomen toen we op transport gingen, door mij angstvallig bewaakt.
Een voorbeeld van ons toen nog onwrikbare geloof, dat de oorlog niet lang zou duren en dat het weer zou worden als vroeger is het volgende:
van het bestek, dat we hadden begraven onder de bananenbomen in de tuin van ons eerste huis hebben we niets terug kunnen vinden. Er waren in drie jaar zoveel bomen bij gegroeid……
In het kamp waren er voortdurend verhuizingen. Er gingen mensen op transport naar elders, er kwamen weer nieuwe in hun plaats, maar meer dan er waren weg gegaan. In feite werden meer mensen op een kleiner oppervlak gehuisvest. Wij zijn wel drie keer verhuisd binnen Tjihapit. De 1ste keer naar een opslagruimte, die gediend had als kolenschuur. Alles was pikzwart in mijn herinnering: de muren het plafond, de vloer. Hoe we het bewoonbaar hebben gemaakt ben ik vergeten. Daarna zijn we nog een keer verhuisd naar een kamer in een groot huis vlak bij de gaarkeuken. Daar lukte het me om te werken in de keuken. Heel vaak kon ik ‘s avonds naar “huis” met een pannetje met schraapsel uit de kook drums. Wat een geluk! Het dagelijks rantsoen was karig en maar net voldoende om niet te veel af te
vallen .
Wat betreft onze privacy: we deelden een kamer met ons vijven. Het sanitair werd met de andere bewoners gedeeld. Een keuken was niet nodig, sinds de sluiting van het kamp hadden we immers eten uit de gaarkeuken. Ik denk 2x per dag: ‘s morgens en ‘s avonds. Als kind denk je eigenlijk niet na over hoe mensen met elkaar omgaan. Nu realiseer ik me, dat er in ons gezin weinig tot geen blijvende contacten zijn geweest met mede-kampbewoners . Ik had geen vriendinnen. Ik vermoed, dat de ongewisheid van het pure bestaan en de toekomst debet is geweest aan de afstandelijkheid en een houding van “ieder voor zich”. Angstvallig bewaakte men het kleine beetje privé, dat kon worden bevochten. Dat moet zeker een probleem voor velen zijn geweest.
Eenzaamheid…..
Ik heb het wel gevoeld, maar vaker weggedrukt, als vermijdend kind en volwassene. Mei 1945 werden 4000 vrouwen en kinderen vanuit Tjihapit op transport gezet naar Batavia. Wij waren daarbij. Het transport per trein herinner ik mij als een nachtmerrie. Opeengepakt in een
wagon met twee houten smalle banken langs de zijkanten, een vieze lege ruimte in het midden om te zitten – er was geen ligruimte – zonder ramen, dus donker, zonder eten of drinken, heet en al spoedig slecht ruikend (geen sanitair) sukkelden we dag en nacht, stopten urenlang ergens No-where. Geen idee van de tijd. Het was een ramp. Aangekomen op een heet perron wachtten we urenlang in de brandende zon tot vrachtwagens ons ophaalden en we naar Tjideng gebracht werden.
Daar werden we met 100 vrouwen en kinderen in een klein huis ondergebracht. Wij deelden een kamer van 5X5 met een moeder en 4 dochters . Ieder kreeg 50 cm ruimte om te slapen en te zitten als het regende. We deelden twee bultzakken (matrassen) van kapok met z’n drieën om te slapen en overdag maakten we er een soort bankje van om op te zitten. Meestal zaten we buiten in de schaduw als het kon.
Al gauw verstopte alle afvoer van de hurk-WC t/m een wasruimte. Het was een vieze bedoening in en om het huis met zoveel mensen op zo’n kleine plek. Altijd lawaai, privacy was hier totaal afwezig. Voedsel uit de gaarkeuken werd kwalitatief steeds schaarser en calorie-armer.
‘S morgens om 6 uur was er appel evenals ‘s avonds. Wachten deed je al de hele dag, dus soms urenlang op appel staan was vervelend, maar het kon er ook nog wel bij. Verveling omdat je niets meer had om je mee bezig te houden, geen potlood of papier, laat staan een boek. Alleen het corvee bracht nog afwisseling: poep scheppen om een postzegel tuin mee te mesten, dweilen van de vloer en dat soort dingen.
Tegenover ons huis lag de school, in gebruik als hospitaal. Dagelijks kwamen karren voorbij met mensen die overleden waren. Ze gingen de poort uit. Het werden er steeds meer naarmate de tijd verstreek.
In deze omstandigheden tierden de endemische ziekten, difterie, dysenterie, malaria, enz. Wonden genazen slecht en veroorzaakten open benen en lelijke zweren. We hebben het allemaal gehad. Mijn grootste bezorgdheid en angst was dat mijn moeder ziek zou worden en we haar zouden moeten verliezen. Ze was gelukkig sterk, vooral daadkrachtig en klaagde nooit. Ze was een verstandig huishoofd van de 100 bewoners.
Sonei was de kampcommandant, een maanzieke manisch-depressieve psychopaat. Iedereen was bang voor zijn onvoorspelbare gedrag. Ik herinner me een nacht vol angstige uren. Het was volle maan. Plots een explosie van geschreeuw, een groep mannen passeerde ons huis, Sonei voorop, Druk zwaaiend met zijn armen en schreeuwend, dreigend. Als strafmaatregel tegen het “gedekken”, ruilhandel aan de omheining van bamboe, heeft hij het kampbestuur van vrouwen laten kaalscheren. Na de oorlog is hij ter dood veroordeeld.
Ik kan me herinneren, dat de capitulatie van Japan en dus het einde van de oorlog maar langzaam tot ons doordrong. We merkten wel een verandering in de aanlevering van meer voedsel, verSoepeling van regels, maar het was bijna niet te geloven. De Japanners hadden de opdracht de kampen voorlopig nog te bewaken. Onrust en chaos in het land overheersten. Engelse schepen ankerden in de baai van Batavia, Indiase Gurkha’s en Sikh’s kwamen tot het Nederlandse gezag weer greep kreeg op de situatie. Maar niemand had voorzien, dat gedurende de Japanse bezetting het streven naar onafhankelijkheid en dekolonisering was aangemoedigd door het Japanse bestuur. Concretisering daarvan, door Hatta, Shahrir, Soekarno met vele anderen al in de jaren 1920 geïnitieerd kreeg nu alle kansen. De geboorte van Indonesia Raja was aanstaande. Alleen de koloniserende macht was het er niet mee eens en inplaats van geleidelijke overdracht van de imperialistische macht koos Nederland voor de oorlog, onder het mom van “politionele acties”.
Wij, als kampbewoners, waren bevrijd en ons gezin weer bij elkaar, een wonder was geschied! Vader en de twee broers waren per trein naar Batavia gereisd om ons te vinden en – gek genoeg!- heb ik geen herinnering aan de hereniging! Met z’n achten werd werd ons de garage van het huis aangeboden en we leefden daar in verwachting van alles wat er ons te wachten stond. Een oproep vanuit het Nederlandse bestuur aan alle bewoners was terug te keren naar de laatste standplaats. Wij werden ontluisd en vervoerd naar het vliegveld Kemajoran, waar een amphibievliegtuig ons meenam naar Bandoeng, waar wij een klein huisje in Tjimahi .kregen toegewezen.
Van de ontstane chaos in het land door opstandige rebellen, groepen, die elkaar bevochten om de macht, plunderaars, de zogenaamde Bersiap-tijd , de strijd tussen de Republikeinen en rebellen merkten wij vooral de toegenomen onveiligheid en dreiging van geweld buiten de kampen. We verhuisden daarom naar een garage bij kennissen in Bandoeng. Daarvan herinner ik me dat we sliepen met een koffertje, of wat er voor diende, onder het bed, klaar voor de vlucht indien de rampokkers dichterbij zouden komen. Op afstand van enkele honderd en meters konden we zien hoe kampongs aan de rand van de stad in brand werden gestoken. Het bleef heel onveilig en we waren opgelucht toen mijn vader benoemd werd tot directeur van de kweekschool (nu Pedagogische academie) in Batavia. Daar konden we weer naar school. De strijd speelde zich toen verder van ons af. Ons gezin is daarna nooit meer compleet geweest. Huwelijk ontwricht.
Als samenvatting wil ik benadrukken dat de oorlogservaringen geleid hebben tot een aantal waardevolle inzichten.
Naast alle ontberingen, ziekten, honger, gebrek aan privacy, leegte en eenzaamheid heeft de strijd om te overleven mij ervan bewust gemaakt kwetsbaar te zijn, maar ook over voldoende veerkracht te kunnen beschikken om verder te gaan.
Daarnaast wil ik toch vermelden dat de Japanse bezetting veel heeft bijgedragen aan het dekoloniseren van veel landen in Zuidoost Azië.
PDF-file >>> Oorlogservaringen